Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

råbe
Drengen råber så højt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

stå
Bjergbestigeren står på toppen.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

forberede
En lækker morgenmad er blevet forberedt!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

fuldføre
De har fuldført den svære opgave.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

blande
Maleren blander farverne.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

uddø
Mange dyr er uddøde i dag.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.

ville forlade
Hun vil forlade sit hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

drikke
Køerne drikker vand fra floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

rette
Læreren retter elevernes opgaver.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

hænge
Begge hænger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

tænke
Hun skal altid tænke på ham.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
