Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/91906251.webp
råbe
Drengen råber så højt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/122707548.webp
stå
Bjergbestigeren står på toppen.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
cms/verbs-webp/97593982.webp
forberede
En lækker morgenmad er blevet forberedt!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
cms/verbs-webp/80325151.webp
fuldføre
De har fuldført den svære opgave.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/98561398.webp
blande
Maleren blander farverne.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uddø
Mange dyr er uddøde i dag.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
cms/verbs-webp/105504873.webp
ville forlade
Hun vil forlade sit hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drikke
Køerne drikker vand fra floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/80427816.webp
rette
Læreren retter elevernes opgaver.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hænge
Begge hænger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/120128475.webp
tænke
Hun skal altid tænke på ham.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sende
Jeg sender dig et brev.
sturen
Ik stuur je een brief.