Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

remover
A escavadeira está removendo o solo.
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.

andar
Eles andam o mais rápido que podem.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

lutar
Os atletas lutam um contra o outro.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

desperdiçar
A energia não deve ser desperdiçada.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

sentar
Muitas pessoas estão sentadas na sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

decifrar
Ele decifra as letras pequenas com uma lupa.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

escolher
É difícil escolher o certo.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.

servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.

passear
A família passeia aos domingos.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.

explicar
Ela explica a ele como o dispositivo funciona.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
