Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

pagar
Ela pagou com cartão de crédito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.

aproximar
Os caracóis estão se aproximando um do outro.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

excluir
O grupo o exclui.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.

chegar
O avião chegou no horário.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

limpar
O trabalhador está limpando a janela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

tributar
As empresas são tributadas de várias maneiras.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

dividir
Eles dividem as tarefas domésticas entre si.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

passar
Os estudantes passaram no exame.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

evitar
Ela evita seu colega de trabalho.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
