Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
conhecer
Cães estranhos querem se conhecer.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
querer sair
A criança quer sair.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
suspeitar
Ele suspeita que seja sua namorada.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
sair
O homem sai.
verlaten
De man vertrekt.
dançar
Eles estão dançando um tango apaixonados.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
puxar
Ele puxa o trenó.
trekken
Hij trekt de slee.
transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
entregar
Ele entrega pizzas em casas.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
vencer
Ele venceu seu oponente no tênis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
anotar
Ela quer anotar sua ideia de negócio.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.