Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/63935931.webp
virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/40946954.webp
ordenar
Ele gosta de ordenar seus selos.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/75423712.webp
mudar
A luz mudou para verde.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
cms/verbs-webp/82095350.webp
empurrar
A enfermeira empurra o paciente em uma cadeira de rodas.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/117890903.webp
responder
Ela sempre responde primeiro.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/84472893.webp
andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/118003321.webp
visitar
Ela está visitando Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/106279322.webp
viajar
Gostamos de viajar pela Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/113248427.webp
ganhar
Ele tenta ganhar no xadrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/108014576.webp
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
cms/verbs-webp/92612369.webp
estacionar
As bicicletas estão estacionadas na frente da casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/111792187.webp
escolher
É difícil escolher o certo.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.