Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
slippe foran
Ingen vil slippe ham foran i supermarkedkassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
nekte
Barnet nekter maten sin.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
svinge
Du kan svinge til venstre.
draaien
Je mag naar links draaien.
unngå
Hun unngår kollegaen sin.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
stå
Fjellklatreren står på toppen.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
delta
Han deltar i løpet.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
henge ned
Hengekøyen henger ned fra taket.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
være
Du bør ikke være trist!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
smake
Dette smaker virkelig godt!
smaken
Dit smaakt echt goed!
slå av
Hun slår av vekkerklokken.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
beskatte
Bedrifter beskattes på forskjellige måter.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.