Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

bo
De bor i en delt leilighet.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

holde en tale
Politikeren holder en tale foran mange studenter.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

produsere
Vi produserer strøm med vind og sollys.
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.

fornye
Maleren vil fornye veggfargen.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

bære
De bærer barna sine på ryggene sine.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

ende
Ruten ender her.
eindigen
De route eindigt hier.

stoppe
Du må stoppe ved det røde lyset.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

bruke
Selv små barn bruker nettbrett.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.

løpe ut
Hun løper ut med de nye skoene.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

skade
To biler ble skadet i ulykken.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
