Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

cms/verbs-webp/82604141.webp
kaste bort
Han tråkker på en bortkastet bananskall.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/120015763.webp
ville gå ut
Barnet vil gå ut.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/119269664.webp
bestå
Studentene besto eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/73751556.webp
be
Han ber stille.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/115628089.webp
forberede
Hun forbereder en kake.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/63457415.webp
forenkle
Du må forenkle kompliserte ting for barn.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/50772718.webp
avlyse
Kontrakten er blitt avlyst.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/120254624.webp
lede
Han liker å lede et team.
leiden
Hij leidt graag een team.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publisere
Reklame blir ofte publisert i aviser.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
cms/verbs-webp/123203853.webp
forårsake
Alkohol kan forårsake hodepine.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/121870340.webp
løpe
Idrettsutøveren løper.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/130288167.webp
rense
Hun renser kjøkkenet.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.