Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

vaske
Arbeideren vasker vinduet.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

høste
Vi høstet mye vin.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

dø ut
Mange dyr har dødd ut i dag.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.

kaste
Han kaster ballen i kurven.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.

tørre
De tørret å hoppe ut av flyet.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

gå
Han liker å gå i skogen.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

minne
Datamaskinen minner meg om avtalene mine.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

sjekke
Tannlegen sjekker pasientens tannsett.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

smake
Dette smaker virkelig godt!
smaken
Dit smaakt echt goed!

føde
Hun vil føde snart.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

sende av gårde
Denne pakken vil bli sendt av gårde snart.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
