Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

passere forbi
De to passerer hverandre.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

bli opprørt
Hun blir opprørt fordi han alltid snorker.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

dekke
Vannliljene dekker vannet.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

forberede
Hun forberedte ham stor glede.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

tilby
Hva tilbyr du meg for fisken min?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

utelate
Du kan utelate sukkeret i teen.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

belønne
Han ble belønnet med en medalje.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

skyve
De skyver mannen ut i vannet.
duwen
Ze duwen de man het water in.

kjøre bort
Hun kjører bort i bilen sin.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

velge
Det er vanskelig å velge den rette.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.

øve
Kvinnen øver på yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
