Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

pintar
Ela pintou suas mãos.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

perguntar
Ele a pede perdão.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.

deixar passar à frente
Ninguém quer deixá-lo passar à frente no caixa do supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

entrar
Você tem que entrar com sua senha.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

renovar
O pintor quer renovar a cor da parede.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

publicar
Publicidade é frequentemente publicada em jornais.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

procurar
O que você não sabe, tem que procurar.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

perder
Espere, você perdeu sua carteira!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

puxar
Ele puxa o trenó.
trekken
Hij trekt de slee.

servir
O chef está nos servindo pessoalmente hoje.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

destruir
O tornado destrói muitas casas.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
