Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/27076371.webp
kuuluma
Minu naine kuulub mulle.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/102049516.webp
lahkuma
Mees lahkub.
verlaten
De man vertrekt.
cms/verbs-webp/77581051.webp
pakkuma
Mida sa mulle oma kala eest pakud?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/113248427.webp
võitma
Ta üritab males võita.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/113415844.webp
lahkuma
Paljud inglased tahtsid lahkuda EL-ist.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
cms/verbs-webp/74176286.webp
kaitsma
Ema kaitseb oma last.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
cms/verbs-webp/75001292.webp
minema sõitma
Kui tuli muutus, sõitsid autod minema.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/49374196.webp
vallandama
Mu ülemus vallandas mind.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/117311654.webp
kandma
Nad kannavad oma lapsi seljas.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
cms/verbs-webp/109071401.webp
kallistama
Ema kallistab lapse väikeseid jalgu.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/120509602.webp
andestama
Ta ei suuda talle seda kunagi andestada!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/92145325.webp
vaatama
Ta vaatab augu kaudu.
kijken
Ze kijkt door een gat.