Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/71991676.webp
lämna kvar
De lämnade av misstag sitt barn på stationen.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/79317407.webp
befalla
Han befaller sin hund.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/93697965.webp
köra runt
Bilarna kör runt i en cirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/80116258.webp
utvärdera
Han utvärderar företagets prestanda.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
cms/verbs-webp/65915168.webp
prassla
Löven prasslar under mina fötter.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/108350963.webp
berika
Kryddor berikar vår mat.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
cms/verbs-webp/68841225.webp
förstå
Jag kan inte förstå dig!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/119425480.webp
tänka
Man måste tänka mycket i schack.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
cms/verbs-webp/77646042.webp
bränna
Du borde inte bränna pengar.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/50772718.webp
avbryta
Kontraktet har avbrutits.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/46602585.webp
transportera
Vi transporterar cyklarna på biltaket.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppa
Poliskvinnan stoppar bilen.
stoppen
De agente stopt de auto.