Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds
hitta vägen
Jag kan hitta bra i en labyrint.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
förnya
Målaren vill förnya väggfärgen.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
avboka
Han avbokade tyvärr mötet.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
lämna orörd
Naturen lämnades orörd.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
uthärda
Hon kan knappt uthärda smärtan!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
hoppa
Han hoppade i vattnet.
springen
Hij sprong in het water.
besöka
En gammal vän besöker henne.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
diskutera
Kollegorna diskuterar problemet.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
begränsa
Bör handeln begränsas?
beperken
Moet handel worden beperkt?
dra upp
Helikoptern drar upp de två männen.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
kassera
Dessa gamla gummidäck måste kasseras separat.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.