Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/121102980.webp
följa med
Får jag följa med dig?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/99392849.webp
ta bort
Hur kan man ta bort en rödvinfläck?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
cms/verbs-webp/41019722.webp
köra hem
Efter shoppingen kör de två hem.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/124274060.webp
lämna
Hon lämnade mig en skiva pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/119289508.webp
behålla
Du kan behålla pengarna.
houden
Je mag het geld houden.
cms/verbs-webp/51465029.webp
gå sakta
Klockan går några minuter sakta.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/83776307.webp
flytta
Min brorson flyttar.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/59121211.webp
ringa
Vem ringde på dörrklockan?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/113253386.webp
fungera
Det fungerade inte den här gången.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
cms/verbs-webp/68761504.webp
undersöka
Tandläkaren undersöker patientens tandställning.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/119417660.webp
tro
Många människor tror på Gud.
geloven
Veel mensen geloven in God.
cms/verbs-webp/102167684.webp
jämföra
De jämför sina siffror.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.