Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

caminar
El grup va caminar per un pont.
wandelen
De groep wandelde over een brug.

succeir
Li va succeir alguna cosa en l’accident laboral?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

nedar
Ella nedà regularment.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

referir-se
El professor es refereix a l’exemple a la pissarra.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

saltar fora
El peix salta fora de l’aigua.
uitspringen
De vis springt uit het water.

sorprendre
Ella va sorprendre els seus pares amb un regal.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

tornar
No pot tornar sol.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

abraçar
Ell abraça el seu vell pare.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

transportar
El camió transporta les mercaderies.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

deletrejar
Els nens estan aprenent a deletrejar.
spellen
De kinderen leren spellen.

preferir
Molts nens prefereixen caramels a coses saludables.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
