Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

rentar
No m’agrada rentar els plats.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

perdonar
Ella mai no li pot perdonar això!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

portar
Ells porten els seus fills a l’esquena.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

muntar
Als nens els agrada muntar en bicicletes o patinets.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

conviure
Els dos planejen conviure aviat.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

anar més lluny
No pots anar més enllà d’aquest punt.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

seguir
Els pollets sempre segueixen la seva mare.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.

danyar
Dos cotxes van ser danyats en l’accident.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

estirar-se
Estaven cansats i es van estirar.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.

tornar
No pot tornar sol.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

despertar-se
Ell acaba de despertar-se.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
