Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

gi
Faren vil gi sønnen sin litt ekstra penger.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

lede
Han liker å lede et team.
leiden
Hij leidt graag een team.

beholde
Du kan beholde pengene.
houden
Je mag het geld houden.

publisere
Forleggeren har publisert mange bøker.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.

slå av
Hun slår av strømmen.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.

lamslå
Overraskelsen lamslår henne.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

høre
Jeg kan ikke høre deg!
horen
Ik kan je niet horen!

ringe på
Hvem ringte på dørklokken?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

handle
Folk handler med brukte møbler.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

glemme
Hun har glemt navnet hans nå.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

produsere
Man kan produsere billigere med roboter.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
