Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
tjekke
Mekanikeren tjekker bilens funktioner.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
gå om
Eleven har gået et år om.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
lade komme foran
Ingen vil lade ham komme foran ved supermarkedets kasse.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
overtale
Hun skal ofte overtale sin datter til at spise.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
skrive overalt
Kunstnerne har skrevet over hele væggen.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
bevise
Han vil bevise en matematisk formel.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
parkere
Bilerne er parkeret i parkeringskælderen.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
befinde sig
En perle befinder sig inden i skallen.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
slukke
Hun slukker for strømmen.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
klippe
Frisøren klipper hendes hår.
knippen
De kapper knipt haar haar.
køre igennem
Bilen kører igennem et træ.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.