Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/91906251.webp
råbe
Drengen råber så højt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/124545057.webp
lytte til
Børnene kan lide at lytte til hendes historier.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/49374196.webp
fyre
Min chef har fyret mig.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/121102980.webp
køre med
Må jeg køre med dig?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/83636642.webp
slå
Hun slår bolden over nettet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bygge
Børnene bygger et højt tårn.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/128159501.webp
blande
Forskellige ingredienser skal blandes.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
cms/verbs-webp/73880931.webp
rengøre
Arbejderen rengør vinduet.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/131098316.webp
gifte sig
Minderårige må ikke gifte sig.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
cms/verbs-webp/90032573.webp
kende
Børnene er meget nysgerrige og kender allerede meget.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/110646130.webp
dække
Hun har dækket brødet med ost.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sortere
Jeg har stadig en masse papirer, der skal sorteres.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.