Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

råbe
Drengen råber så højt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

lytte til
Børnene kan lide at lytte til hendes historier.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

fyre
Min chef har fyret mig.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

køre med
Må jeg køre med dig?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

slå
Hun slår bolden over nettet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.

bygge
Børnene bygger et højt tårn.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

blande
Forskellige ingredienser skal blandes.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

rengøre
Arbejderen rengør vinduet.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

gifte sig
Minderårige må ikke gifte sig.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

kende
Børnene er meget nysgerrige og kender allerede meget.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.

dække
Hun har dækket brødet med ost.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
