Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

drikke
Køerne drikker vand fra floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

dække
Vandliljerne dækker vandet.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

efterligne
Barnet efterligner et fly.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

misse
Han missede sømmet og skadede sig selv.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

sammenligne
De sammenligner deres tal.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

ringe
Pigen ringer til sin ven.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.

sove
Babyen sover.
slapen
De baby slaapt.

skrive
Han skriver et brev.
schrijven
Hij schrijft een brief.

søge
Jeg søger efter svampe om efteråret.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.

hakke
Til salaten skal du hakke agurken.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

vaske
Moderen vasker sit barn.
wassen
De moeder wast haar kind.
