Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

impostare
Devi impostare l’orologio.
instellen
Je moet de klok instellen.

proteggere
Un casco dovrebbe proteggere dagli incidenti.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

ricevere
Ha ricevuto un regalo molto bello.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

spendere
Lei ha speso tutti i suoi soldi.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

appartenere
Mia moglie mi appartiene.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

annotare
Devi annotare la password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

lasciare intatto
La natura è stata lasciata intatta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

rispondere
Lei risponde sempre per prima.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

ringraziare
Ti ringrazio molto per questo!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
