Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/120801514.webp
mancare
Mi mancherai tanto!
missen
Ik zal je zo erg missen!
cms/verbs-webp/41019722.webp
rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/101158501.webp
ringraziare
Lui l’ha ringraziata con dei fiori.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/129002392.webp
esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
cms/verbs-webp/110401854.webp
trovare alloggio
Abbiamo trovato alloggio in un hotel economico.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/73488967.webp
esaminare
I campioni di sangue vengono esaminati in questo laboratorio.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/114091499.webp
addestrare
Il cane è addestrato da lei.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/38296612.webp
esistere
I dinosauri non esistono più oggi.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
cms/verbs-webp/93169145.webp
parlare
Lui parla al suo pubblico.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/82669892.webp
andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
cms/verbs-webp/81885081.webp
bruciare
Ha bruciato un fiammifero.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/104820474.webp
suonare
La sua voce suona fantastica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.