Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
mancare
Mi mancherai tanto!
missen
Ik zal je zo erg missen!
rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
ringraziare
Lui l’ha ringraziata con dei fiori.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
trovare alloggio
Abbiamo trovato alloggio in un hotel economico.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
esaminare
I campioni di sangue vengono esaminati in questo laboratorio.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
addestrare
Il cane è addestrato da lei.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
esistere
I dinosauri non esistono più oggi.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
parlare
Lui parla al suo pubblico.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
bruciare
Ha bruciato un fiammifero.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.