Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/124525016.webp
leżeć
Czas jej młodości leży daleko wstecz.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/81740345.webp
podsumować
Musisz podsumować kluczowe punkty z tego tekstu.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/85871651.webp
musieć iść
Pilnie potrzebuję wakacji; muszę iść!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/859238.webp
wykonywać
Ona wykonuje niezwykły zawód.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/132125626.webp
przekonać
Często musi przekonywać swoją córkę do jedzenia.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/90539620.webp
mijać
Czas czasami mija powoli.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/112444566.webp
rozmawiać
Ktoś powinien z nim porozmawiać; jest tak samotny.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/109071401.webp
obejmować
Matka obejmuje małe stopy dziecka.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/102823465.webp
pokazać
Mogę pokazać wizę w moim paszporcie.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/120978676.webp
spalać się
Ogień spali wiele lasu.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/106279322.webp
podróżować
Lubiemy podróżować po Europie.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/123179881.webp
ćwiczyć
On ćwiczy codziennie na swoim skateboardzie.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.