Woordenlijst
Leer werkwoorden – Pools

wybierać
Podniosła słuchawkę i wybrała numer.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

malować
Pomalowała sobie ręce.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

konsumować
Ona konsumuje kawałek ciasta.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

pokroić
Do sałatki musisz pokroić ogórek.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

karmić
Dzieci karmią konia.
voeden
De kinderen voeden het paard.

malować
Chcę pomalować moje mieszkanie.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

przytulać
On przytula swojego starego ojca.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

ograniczyć
Czy handel powinien być ograniczony?
beperken
Moet handel worden beperkt?

odjeżdżać
Gdy światło się zmieniło, samochody odjechały.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.

gawędzić
On często gawędzi z sąsiadem.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

pytać
Mój nauczyciel często mnie pyta.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
