Woordenlijst
Leer werkwoorden – Pools

leżeć
Czas jej młodości leży daleko wstecz.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

podsumować
Musisz podsumować kluczowe punkty z tego tekstu.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.

musieć iść
Pilnie potrzebuję wakacji; muszę iść!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

wykonywać
Ona wykonuje niezwykły zawód.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

przekonać
Często musi przekonywać swoją córkę do jedzenia.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

mijać
Czas czasami mija powoli.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

rozmawiać
Ktoś powinien z nim porozmawiać; jest tak samotny.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

obejmować
Matka obejmuje małe stopy dziecka.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

pokazać
Mogę pokazać wizę w moim paszporcie.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

spalać się
Ogień spali wiele lasu.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

podróżować
Lubiemy podróżować po Europie.
reizen
We reizen graag door Europa.
