Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
exercer
Ela exerce uma profissão incomum.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
acontecer
Coisas estranhas acontecem em sonhos.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
jogar
Ele joga a bola na cesta.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
espremer
Ela espreme o limão.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
contar
Ela conta um segredo para ela.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
assumir
Os gafanhotos assumiram o controle.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
liderar
O caminhante mais experiente sempre lidera.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
chorar
A criança está chorando na banheira.
huilen
Het kind huilt in het bad.
dar
O pai quer dar algum dinheiro extra ao filho.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
entregar
Nossa filha entrega jornais durante as férias.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.