Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/119501073.webp
ficar em frente
Lá está o castelo - fica bem em frente!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/118759500.webp
colher
Nós colhemos muito vinho.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
cms/verbs-webp/109766229.webp
sentir
Ele frequentemente se sente sozinho.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/82845015.webp
reportar-se
Todos a bordo se reportam ao capitão.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/58292283.webp
exigir
Ele está exigindo compensação.
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/49585460.webp
acabar
Como acabamos nesta situação?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/40632289.webp
conversar
Os alunos não devem conversar durante a aula.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/96531863.webp
passar por
O gato pode passar por este buraco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/86064675.webp
empurrar
O carro parou e teve que ser empurrado.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/115172580.webp
provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
cms/verbs-webp/123619164.webp
nadar
Ela nada regularmente.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/55128549.webp
jogar
Ele joga a bola na cesta.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.