Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
montar
Minha filha quer montar seu apartamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
dormir até tarde
Eles querem, finalmente, dormir até tarde por uma noite.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
ouvir
Ele está ouvindo ela.
luisteren
Hij luistert naar haar.
partir
Quando o sinal mudou, os carros partiram.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
sentar-se
Ela se senta à beira-mar ao pôr do sol.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
voltar
Ele não pode voltar sozinho.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
parar
Os táxis pararam no ponto.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
chorar
A criança está chorando na banheira.
huilen
Het kind huilt in het bad.
publicar
Publicidade é frequentemente publicada em jornais.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.