Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

sich freuen
Kinder freuen sich immer über Schnee.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

losgehen
Die Wanderer gingen schon früh am Morgen los.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

studieren
An meiner Uni studieren viele Frauen.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

drannehmen
Meine Lehrerin nimmt mich oft dran.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

praktizieren
Die Frau praktiziert Yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

sich aussuchen
Sie sucht sich eine neue Sonnenbrille aus.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

umfassen
Die Mutter umfasst die kleinen Füße des Babys.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

fehlen
Du wirst mir so sehr fehlen!
missen
Ik zal je zo erg missen!

fahren
Kinder fahren gerne mit Rädern oder Rollern.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
