Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/114593953.webp
sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
cms/verbs-webp/113885861.webp
sich infizieren
Sie hat sich mit einem Virus infiziert.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antworten
Sie antwortet immer als Erste.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/94193521.webp
abbiegen
Du darfst nach links abbiegen.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/47241989.webp
nachschlagen
Was man nicht weiß, muss man nachschlagen.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cms/verbs-webp/93150363.webp
aufwachen
Er ist soeben aufgewacht.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/122010524.webp
unternehmen
Ich habe schon viele Reisen unternommen.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/78309507.webp
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/94312776.webp
verschenken
Sie verschenkt ihr Herz.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/110045269.webp
absolvieren
Jeden Tag absolviert er seine Strecke beim Jogging.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/104135921.webp
betreten
Er betritt das Hotelzimmer.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/34664790.webp
unterliegen
Der schwächere Hund unterliegt im Kampf.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.