Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

sich infizieren
Sie hat sich mit einem Virus infiziert.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

antworten
Sie antwortet immer als Erste.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

abbiegen
Du darfst nach links abbiegen.
draaien
Je mag naar links draaien.

nachschlagen
Was man nicht weiß, muss man nachschlagen.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

aufwachen
Er ist soeben aufgewacht.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

unternehmen
Ich habe schon viele Reisen unternommen.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

verschenken
Sie verschenkt ihr Herz.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.

absolvieren
Jeden Tag absolviert er seine Strecke beim Jogging.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

betreten
Er betritt das Hotelzimmer.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
