Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorieren
Das Kind ignoriert die Worte seiner Mutter.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/108286904.webp
saufen
Die Kühe saufen Wasser am Fluss.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/120686188.webp
lernen
Die Mädchen lernen gern zusammen.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/115373990.webp
erscheinen
Ein riesiger Fisch ist plötzlich im Wasser erschienen.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/119379907.webp
erraten
Du musst erraten, wer ich bin!
raden
Je moet raden wie ik ben!
cms/verbs-webp/44518719.webp
begehen
Diesen Weg darf man nicht begehen.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/91254822.webp
pflücken
Sie hat einen Apfel gepflückt.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/3270640.webp
verfolgen
Der Cowboy verfolgt die Pferde.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
cms/verbs-webp/74036127.webp
verpassen
Der Mann hat seinen Zug verpasst.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/75001292.webp
losfahren
Als die Ampel umsprang, fuhren die Autos los.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/92384853.webp
sich eignen
Der Weg eignet sich nicht für Radfahrer.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
cms/verbs-webp/93221279.webp
brennen
Im Kamin brennt ein Feuer.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.