Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/61389443.webp
liegen
Die Kinder liegen zusammen im Gras.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
cms/verbs-webp/68561700.webp
offenlassen
Wer die Fenster offenlässt, lockt Einbrecher an!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cms/verbs-webp/43532627.webp
leben
Sie leben in einer Wohngemeinschaft.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/10206394.webp
ertragen
Sie kann die Schmerzen kaum ertragen!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
cms/verbs-webp/17624512.webp
sich gewöhnen
Kinder müssen sich ans Zähneputzen gewöhnen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/19351700.webp
bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/11497224.webp
beantworten
Der Schüler beantwortet die Frage.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/104759694.webp
hoffen
Viele hoffen auf eine bessere Zukunft in Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
cms/verbs-webp/118253410.webp
ausgeben
Sie hat ihr ganzes Geld ausgegeben.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkaufen
Die Händler verkaufen viele Waren.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/123786066.webp
trinken
Sie trinkt Tee.
drinken
Ze drinkt thee.
cms/verbs-webp/106787202.webp
heimkommen
Papa ist endlich heimgekommen!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!