Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/61245658.webp
herausspringen
Der Fisch springt aus dem Wasser heraus.
uitspringen
De vis springt uit het water.
cms/verbs-webp/106851532.webp
sich ansehen
Sie haben sich lange angesehen.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
cms/verbs-webp/47969540.webp
erblinden
Der Mann mit den Abzeichen ist erblindet.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
cms/verbs-webp/1422019.webp
nachsprechen
Mein Papagei kann meinen Namen nachsprechen.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/123619164.webp
schwimmen
Sie schwimmt regelmäßig.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/102169451.webp
umgehen
Man muss Probleme umgehen.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/121102980.webp
mitfahren
Darf ich bei dir mitfahren?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/111615154.webp
zurückfahren
Die Mutter fährt die Tochter nach Hause zurück.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/85860114.webp
weitergehen
An dieser Stelle geht es nicht mehr weiter.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/101945694.webp
ausschlafen
Sie wollen endlich mal eine Nacht ausschlafen!
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/83636642.webp
hauen
Sie haut den Ball über das Netz.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
cms/verbs-webp/86196611.webp
totfahren
Leider werden noch immer viele Tiere von Autos totgefahren.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.