Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

liegen
Die Kinder liegen zusammen im Gras.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

offenlassen
Wer die Fenster offenlässt, lockt Einbrecher an!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

leben
Sie leben in einer Wohngemeinschaft.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

ertragen
Sie kann die Schmerzen kaum ertragen!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

sich gewöhnen
Kinder müssen sich ans Zähneputzen gewöhnen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.

beantworten
Der Schüler beantwortet die Frage.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

hoffen
Viele hoffen auf eine bessere Zukunft in Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.

ausgeben
Sie hat ihr ganzes Geld ausgegeben.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

verkaufen
Die Händler verkaufen viele Waren.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

trinken
Sie trinkt Tee.
drinken
Ze drinkt thee.
