Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

kijken
Ze kijkt door een gat.
gucken
Sie guckt durch ein Loch.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
wiederholen
Können Sie das bitte wiederholen?

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
schwätzen
Im Unterricht sollen die Schüler nicht schwätzen.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
erkennen
Ich erkenne durch meine neue Brille alles genau.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
bedecken
Die Seerosen bedecken das Wasser.

ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
unternehmen
Ich habe schon viele Reisen unternommen.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
beschützen
Kinder muss man beschützen.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handeln
Man handelt mit gebrauchten Möbeln.

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
versäumen
Sie hat einen wichtigen Termin versäumt.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
verweigern
Das Kind verweigert sein Essen.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verlieren
Moment, Sie haben Ihren Geldbeutel verloren!
