Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
beseitigen
Diese alten Gummireifen müssen gesondert beseitigt werden.
cms/verbs-webp/105238413.webp
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
einsparen
Beim Heizen kann man Geld einsparen.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
passieren
Hier ist ein Unfall passiert.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
meiden
Sie meidet ihren Arbeitskollegen.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
liefern
Er liefert die Pizzas nach Hause.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
vergehen
Die Zeit vergeht manchmal langsam.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
beweisen
Er will eine mathematische Formel beweisen.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
sich fühlen
Er fühlt sich oft allein.
cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
niederschreiben
Sie will Ihre Geschäftsidee niederschreiben.
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
erneuern
Der Maler will die Wandfarbe erneuern.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.