Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
belassen
Die Natur wurde unberührt belassen.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
hoffen
Viele hoffen auf eine bessere Zukunft in Europa.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lügen
Er lügt oft, wenn er etwas verkaufen will.
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
geraten
Wie sind wir nur in diese Situation geraten?
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
aussterben
Viele Tiere sind heute ausgestorben.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
erlassen
Ich erlasse ihm seine Schulden.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
überlassen
Die Besitzer überlassen mir ihre Hunde zum Spaziergang.
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
öffnen
Kannst du bitte diese Dose für mich öffnen?
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
horchen
Er horcht gerne am Bauch seiner schwangeren Frau.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
ausstellen
Hier wird moderne Kunst ausgestellt.