Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
beseitigen
Diese alten Gummireifen müssen gesondert beseitigt werden.

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
einsparen
Beim Heizen kann man Geld einsparen.

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
passieren
Hier ist ein Unfall passiert.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.
meiden
Sie meidet ihren Arbeitskollegen.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
liefern
Er liefert die Pizzas nach Hause.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
vergehen
Die Zeit vergeht manchmal langsam.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
beweisen
Er will eine mathematische Formel beweisen.

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
sich fühlen
Er fühlt sich oft allein.

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
niederschreiben
Sie will Ihre Geschäftsidee niederschreiben.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
erneuern
Der Maler will die Wandfarbe erneuern.
