Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
erzeugen
Wir erzeugen Strom mit Wind und Sonnenlicht.
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nennen
Wie viele Länder kannst du nennen?
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
betonen
Mit Schminke kann man seine Augen gut betonen.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
heimfahren
Nach dem Einkauf fahren die beiden heim.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
liebhaben
Sie hat ihr Pferd sehr lieb.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
sich entscheiden
Sie kann sich nicht entscheiden, welche Schuhe sie anzieht.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
mitgehen
Der Hund geht mit ihnen mit.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
öffnen
Kannst du bitte diese Dose für mich öffnen?
cms/verbs-webp/105238413.webp
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
einsparen
Beim Heizen kann man Geld einsparen.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
überfahren
Ein Radfahrer wurde von einem Auto überfahren.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
verbringen
Sie verbringt ihre gesamte Freizeit draußen.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
bekämpfen
Die Feuerwehr bekämpft den Brand aus der Luft.