Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
leiten
Es macht ihm Spaß, ein Team zu leiten.
cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
vorweisen
Ich kann ein Visum in meinem Pass vorweisen.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
bedeuten
Was bedeutet dieses Wappen auf dem Boden?
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
zurücklassen
Sie ließen ihr Kind versehentlich am Bahnhof zurück.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
umherspringen
Das Kind springt fröhlich umher.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
bekämpfen
Die Feuerwehr bekämpft den Brand aus der Luft.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
mixen
Sie mixt einen Fruchtsaft.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
schützen
Ein Helm soll vor Unfällen schützen.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
drucken
Bücher und Zeitungen werden gedruckt.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
erkennen
Ich erkenne durch meine neue Brille alles genau.
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
sich ändern
Durch den Klimawandel hat sich schon vieles geändert.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
überfahren
Ein Radfahrer wurde von einem Auto überfahren.