Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch
leiden
Hij leidt graag een team.
leiten
Es macht ihm Spaß, ein Team zu leiten.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
vorweisen
Ich kann ein Visum in meinem Pass vorweisen.
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
bedeuten
Was bedeutet dieses Wappen auf dem Boden?
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
zurücklassen
Sie ließen ihr Kind versehentlich am Bahnhof zurück.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
umherspringen
Das Kind springt fröhlich umher.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
bekämpfen
Die Feuerwehr bekämpft den Brand aus der Luft.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
mixen
Sie mixt einen Fruchtsaft.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
schützen
Ein Helm soll vor Unfällen schützen.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
Bücher und Zeitungen werden gedruckt.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
erkennen
Ich erkenne durch meine neue Brille alles genau.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
sich ändern
Durch den Klimawandel hat sich schon vieles geändert.