Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
befürworten
Deine Idee befürworten wir gern.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
krankschreiben
Er muss sich vom Arzt krankschreiben lassen.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
bezahlen
Sie bezahlte per Kreditkarte.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
vermissen
Er vermisst seine Freundin sehr.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
bilden
Wir bilden zusammen ein gutes Team.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hängen
Beide hängen an einem Ast.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
ausdrücken
Sie drückt die Zitrone aus.
cms/verbs-webp/102049516.webp
verlaten
De man vertrekt.
weggehen
Der Mann geht weg.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
ausrufen
Wer gehört werden will, muss seine Botschaft laut ausrufen.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
ersparen
Meine Kinder haben sich ihr Geld selbst erspart.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
üben
Er übt jeden Tag mit seinem Skateboard.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
herumkommen
Ich bin viel in der Welt herumgekommen.