Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
belegen
Sie hat das Brot mit Käse belegt.
cms/verbs-webp/120368888.webp
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
erzählen
Sie hat mir ein Geheimnis erzählt.
cms/verbs-webp/113415844.webp
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
austreten
Viele Engländer wollten aus der EU austreten.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
bewerten
Er bewertet die Leistung des Unternehmens.
cms/verbs-webp/79404404.webp
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
brauchen
Ich habe Durst, ich brauche Wasser!
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
leiten
Es macht ihm Spaß, ein Team zu leiten.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
kennen
Sie kennt viele Bücher fast auswendig.
cms/verbs-webp/44269155.webp
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
schmeißen
Er schmeißt seinen Computer wütend auf den Boden.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
entfernen
Wie kann man einen Rotweinfleck entfernen?
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
ausbreiten
Er breitet die Arme weit aus.
cms/verbs-webp/114593953.webp
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
versenden
Dieses Unternehmen versendet Waren in alle Welt.