Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
ansprechen
Man sollte ihn ansprechen, er ist so einsam.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
kritisieren
Der Chef kritisiert den Mitarbeiter.

annuleren
Het contract is geannuleerd.
stornieren
Der Vertrag wurde storniert.

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sitzen
Viele Menschen sitzen im Raum.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
sprechen
Im Kino sollte man nicht zu laut sprechen.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
befürworten
Deine Idee befürworten wir gern.

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
bedienen
Der Koch bedient uns heute selbst.

weglopen
Onze kat is weggelopen.
entlaufen
Unsere Katze ist entlaufen.

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
umbringen
Vorsicht, mit dieser Axt kann man jemanden umbringen!

genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
erzeugen
Wir erzeugen Strom mit Wind und Sonnenlicht.

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
erwidern
Sie erwiderte mit einer Frage.
