Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
offenlassen
Wer die Fenster offenlässt, lockt Einbrecher an!
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
gehören
Meine Frau gehört zu mir.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestehen
Die Schüler haben die Prüfung bestanden.
cms/verbs-webp/91367368.webp
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
spazieren gehen
Sonntags geht die Familie zusammen spazieren.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
bedeuten
Was bedeutet dieses Wappen auf dem Boden?
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
ausführen
Er führt die Reparatur aus.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
mitteilen
Ich muss Ihnen etwas Wichtiges mitteilen.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
benutzen
Sie benutzt täglich Kosmetikprodukte.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
weichen
Für die neuen Häuser müssen viele alte weichen.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
bearbeiten
Er muss alle diese Akten bearbeiten!
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
sollen
Man soll viel Wasser trinken.
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
sparen
Das Mädchen spart sein Taschengeld.