Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
genügen
Ein Salat genügt mir zum Mittagessen.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
sich ansehen
Sie haben sich lange angesehen.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sitzen
Viele Menschen sitzen im Raum.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
vermissen
Er vermisst seine Freundin sehr.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
austragen
Unsere Tochter trägt in den Ferien Zeitungen aus.
cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
beseitigen
Diese alten Gummireifen müssen gesondert beseitigt werden.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wecken
Der Wecker weckt sie um 10 Uhr.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
cms/verbs-webp/100434930.webp
eindigen
De route eindigt hier.
enden
Hier endet die Strecke.
cms/verbs-webp/44269155.webp
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
schmeißen
Er schmeißt seinen Computer wütend auf den Boden.