Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
abwarten
Wir müssen noch einen Monat abwarten.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
sich besaufen
Er besäuft sich fast jeden Abend.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investieren
In was sollen wir unser Geld investieren?
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
bekommen
Sie hat ein sehr schönes Geschenk bekommen.
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
springen
Er sprang ins Wasser.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
zurückkommen
Der Bumerang kam zurück.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
fahnden
Die Polizei fahndet nach dem Täter.
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
verfolgen
Der Cowboy verfolgt die Pferde.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
vollenden
Sie haben die schwierige Aufgabe vollendet.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
mitgehen
Der Hund geht mit ihnen mit.
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
erneuern
Der Maler will die Wandfarbe erneuern.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
ausbreiten
Er breitet die Arme weit aus.