Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
führen
Er führt das Mädchen an der Hand.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
veröffentlichen
Der Verlag hat viele Bücher veröffentlicht.

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produzieren
Man kann mit Robotern billiger produzieren.

naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
hinabsehen
Sie sieht ins Tal hinab.

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
spazieren
Er geht gern im Wald spazieren.

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
mitteilen
Ich muss Ihnen etwas Wichtiges mitteilen.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
ausstellen
Hier wird moderne Kunst ausgestellt.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
nachschlagen
Was man nicht weiß, muss man nachschlagen.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
einstehen
Die beiden Freundinnen wollen immer für einander einstehen.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
sich erarbeiten
Er hat sich seine guten Noten hart erarbeitet.
