Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
ansprechen
Man sollte ihn ansprechen, er ist so einsam.
cms/verbs-webp/110667777.webp
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
verantworten
Der Arzt verantwortet die Therapie.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
ernten
Wir haben viel Wein geerntet.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handeln
Man handelt mit gebrauchten Möbeln.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
anbrennen
Geldscheine sollte man nicht anbrennen.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontrollieren
Die Zahnärztin kontrolliert die Zähne.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
sich bewegen
Es ist gesund, sich viel zu bewegen.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
festlegen
Der Termin wird festgelegt.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verlieren
Moment, Sie haben Ihren Geldbeutel verloren!
cms/verbs-webp/55372178.webp
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
weiterkommen
Schnecken kommen nur langsam weiter.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
hinnehmen
Das kann ich nicht ändern, das muss ich so hinnehmen.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.