Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
führen
Er führt das Mädchen an der Hand.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
veröffentlichen
Der Verlag hat viele Bücher veröffentlicht.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produzieren
Man kann mit Robotern billiger produzieren.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
hinabsehen
Sie sieht ins Tal hinab.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
spazieren
Er geht gern im Wald spazieren.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
mitteilen
Ich muss Ihnen etwas Wichtiges mitteilen.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
ausstellen
Hier wird moderne Kunst ausgestellt.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
nachschlagen
Was man nicht weiß, muss man nachschlagen.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
einstehen
Die beiden Freundinnen wollen immer für einander einstehen.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
sich erarbeiten
Er hat sich seine guten Noten hart erarbeitet.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
beginnen
Mit der Ehe beginnt ein neues Leben.