Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
totschlagen
Ich werde die Fliege totschlagen!
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
machen
Das solltest du doch schon vor einer Stunde machen!
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
schwindeln
In einer Notsituation muss man manchmal schwindeln.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
begreifen
Man kann nicht alles über Computer begreifen.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestehen
Die Schüler haben die Prüfung bestanden.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
cms/verbs-webp/28787568.webp
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
verlorengehen
Heute ist mein Schlüssel verlorengegangen!
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
heimfahren
Nach dem Einkauf fahren die beiden heim.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
verlangen
Er verlangte Schadenersatz von seinem Unfallgegner.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
ausstellen
Hier wird moderne Kunst ausgestellt.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
pleitegehen
Der Betrieb wird wohl bald pleitegehen.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
zählen
Sie zählt die Münzen.