Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lügen
Er lügt oft, wenn er etwas verkaufen will.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
aufbewahren
Ich bewahre mein Geld in meinem Nachttisch auf.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
teilnehmen
Er nimmt an dem Rennen teil.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
erörtern
Die Kollegen erörtern das Problem.

verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
verlorengehen
Heute ist mein Schlüssel verlorengegangen!

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investieren
In was sollen wir unser Geld investieren?

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
verschenken
Sie verschenkt ihr Herz.

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
querdenken
Wer Erfolg haben will, muss auch mal querdenken.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
aufschreiben
Du musst dir das Passwort aufschreiben!

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
vorweisen
Ich kann ein Visum in meinem Pass vorweisen.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
vermieten
Er vermietet sein Haus.
