Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
versenden
Dieses Unternehmen versendet Waren in alle Welt.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
ausreißen
Unser Sohn wollte von zu Hause ausreißen.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
rascheln
Das Laub raschelt unter meinen Füßen.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
mitteilen
Ich muss Ihnen etwas Wichtiges mitteilen.
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
veranlassen
Sie werden ihre Scheidung veranlassen.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
eröffnen
Das Fest wurde mit einem Feuerwerk eröffnet.
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transportieren
Die Fahrräder transportieren wir auf dem Autodach.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
beantworten
Der Schüler beantwortet die Frage.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
verwalten
Wer verwaltet bei euch das Geld?
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
sich fürchten
Das Kind fürchtet sich im Dunklen.
cms/verbs-webp/51119750.webp
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
zurechtfinden
Ich kann mich in einem Labyrinth gut zurechtfinden.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
danken
Ich danke dir ganz herzlich dafür!