Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
hinabsehen
Sie sieht ins Tal hinab.

controleren
Hij controleert wie daar woont.
nachsehen
Er sieht nach, wer da wohnt.

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
verlassen
Mittags verlassen die Touristen den Strand.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
besteuern
Unternehmen werden auf verschiedene Weise besteuert.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
herausgeben
Der Verlag gibt diese Zeitschriften heraus.

genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
erzeugen
Wir erzeugen Strom mit Wind und Sonnenlicht.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
reduzieren
Ich muss unbedingt meine Heizkosten reduzieren.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
sollen
Man soll viel Wasser trinken.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
beeinflussen
Lass dich nicht von anderen beeinflussen!

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
treiben
Die Cowboys treiben das Vieh mit Pferden.

een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
vortragen
Der Politiker trägt eine Rede vor vielen Studenten vor.
