Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
verweigern
Das Kind verweigert sein Essen.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mischen
Man kann mit Gemüse einen gesunden Salat mischen.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
cms/verbs-webp/62000072.webp
overnachten
We overnachten in de auto.
übernachten
Wir übernachten im Auto.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
ausschließen
Die Gruppe schließt ihn aus.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
teilen
Wir müssen lernen, unseren Wohlstand zu teilen.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
klingen
Ihre Stimme klingt phantastisch!
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verlieren
Moment, Sie haben Ihren Geldbeutel verloren!
cms/verbs-webp/122632517.webp
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
schiefgehen
Heute geht auch alles schief!
cms/verbs-webp/113248427.webp
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
gewinnen
Er versucht, im Schach zu gewinnen.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
bezahlen
Sie bezahlte per Kreditkarte.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
verbrennen
Das Fleisch darf nicht auf dem Grill verbrennen!