Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
vorbringen
Wie oft muss ich dieses Argument noch vorbringen?
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
sich fürchten
Das Kind fürchtet sich im Dunklen.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
ausschließen
Die Gruppe schließt ihn aus.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
vermissen
Er vermisst seine Freundin sehr.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
bewerten
Er bewertet die Leistung des Unternehmens.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
schreiben
Er schreibt einen Brief.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
rufen
Der Junge ruft so laut er kann.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
schneiden
Die Friseuse schneidet ihr die Haare.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
betreten
Er betritt das Hotelzimmer.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
umarmen
Er umarmt seinen alten Vater.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
zurückkehren
Der Vater ist aus dem Krieg zurückgekehrt.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
mithelfen
Alle helfen mit, das Zelt aufzubauen.