Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
sich verlaufen
Im Wald kann man sich leicht verlaufen.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentieren
Er kommentiert jeden Tag die Politik.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
gegenüberliegen
Da ist das Schloss - es liegt gleich gegenüber!
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
unterrichten
Der Hund wird von ihr unterrichtet.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
führen
Er führt das Mädchen an der Hand.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
auftreten
Mit diesem Fuß kann ich nicht auf den Boden auftreten.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
wiederholen
Können Sie das bitte wiederholen?
cms/verbs-webp/43956783.webp
weglopen
Onze kat is weggelopen.
entlaufen
Unsere Katze ist entlaufen.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
vorfahren
Die Taxis sind an der Haltestelle vorgefahren.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
öffnen
Kannst du bitte diese Dose für mich öffnen?
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
vorbeibringen
Der Pizzabote bringt die Pizza vorbei.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.