Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/99169546.webp
blicken
Alle blicken auf ihr Handy.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrauen
Wir alle vertrauen einander.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/90321809.webp
aufwenden
Wir müssen viel Geld für die Reparatur aufwenden.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/119235815.webp
liebhaben
Sie hat ihr Pferd sehr lieb.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/90292577.webp
durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/58993404.webp
heimgehen
Nach der Arbeit geht er heim.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
cms/verbs-webp/63244437.webp
verhüllen
Sie verhüllt ihr Gesicht.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cms/verbs-webp/109588921.webp
ausmachen
Sie macht den Wecker aus.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/19351700.webp
bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/113842119.webp
vorübergehen
Die Zeit des Mittelalters ist vorübergegangen.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
cms/verbs-webp/32685682.webp
mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
cms/verbs-webp/106203954.webp
einsetzen
Wir setzen bei dem Brand Gasmasken ein.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.