Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

zahlen
Sie zahlt im Internet mit einer Kreditkarte.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.

abbiegen
Du darfst nach links abbiegen.
draaien
Je mag naar links draaien.

verlorengehen
Heute ist mein Schlüssel verlorengegangen!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

querdenken
Wer Erfolg haben will, muss auch mal querdenken.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.

ziehen
Er zieht den Schlitten.
trekken
Hij trekt de slee.

vertreiben
Der eine Schwan vertreibt einen anderen.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

vorübergehen
Die Zeit des Mittelalters ist vorübergegangen.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

stehen
Der Bergsteiger steht auf dem Gipfel.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

gegenüberliegen
Da ist das Schloss - es liegt gleich gegenüber!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

befürchten
Wir befürchten, dass die Person schwer verletzt ist.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

bevorstehen
Eine Katastrophe steht bevor.
op handen zijn
Een ramp is op handen.
