Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/110322800.webp
herziehen
Die Klassenkameraden ziehen über sie her.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/84365550.webp
befördern
Der Lastwagen befördert die Güter.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produzieren
Man kann mit Robotern billiger produzieren.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/63868016.webp
zurückbringen
Der Hund bringt das Spielzeug zurück.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verweisen
Die Lehrerin verweist auf das Beispiel an der Tafel.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/107407348.webp
herumkommen
Ich bin viel in der Welt herumgekommen.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
Die Frau stoppt ein Auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/101765009.webp
mitgehen
Der Hund geht mit ihnen mit.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
cms/verbs-webp/120801514.webp
fehlen
Du wirst mir so sehr fehlen!
missen
Ik zal je zo erg missen!
cms/verbs-webp/122789548.webp
schenken
Was hat ihr ihr Freund zum Geburtstag geschenkt?
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
cms/verbs-webp/115113805.webp
sich unterhalten
Sie unterhalten sich per Chat.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/106851532.webp
sich ansehen
Sie haben sich lange angesehen.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.