Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

sich erhöhen
Die Bevölkerungszahl hat sich stark erhöht.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

weggehen
Der Mann geht weg.
verlaten
De man vertrekt.

gebären
Sie wird bald gebären.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

erörtern
Die Kollegen erörtern das Problem.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

lügen
Er lügt oft, wenn er etwas verkaufen will.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

beschränken
Soll man den Handel beschränken?
beperken
Moet handel worden beperkt?

vollschreiben
Die Künstler haben die ganze Wand vollgeschrieben.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!

plaudern
Er plaudert oft mit seinem Nachbarn.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

sich treffen
Die Freunde trafen sich zu einem gemeinsamen Abendessen.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

auskommen
Sie muss mit wenig Geld auskommen.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
