Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/78773523.webp
sich erhöhen
Die Bevölkerungszahl hat sich stark erhöht.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/102049516.webp
weggehen
Der Mann geht weg.
verlaten
De man vertrekt.
cms/verbs-webp/104849232.webp
gebären
Sie wird bald gebären.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/8451970.webp
erörtern
Die Kollegen erörtern das Problem.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
cms/verbs-webp/114231240.webp
lügen
Er lügt oft, wenn er etwas verkaufen will.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beschränken
Soll man den Handel beschränken?
beperken
Moet handel worden beperkt?
cms/verbs-webp/49853662.webp
vollschreiben
Die Künstler haben die ganze Wand vollgeschrieben.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/129203514.webp
plaudern
Er plaudert oft mit seinem Nachbarn.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/123298240.webp
sich treffen
Die Freunde trafen sich zu einem gemeinsamen Abendessen.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/47062117.webp
auskommen
Sie muss mit wenig Geld auskommen.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/113885861.webp
sich infizieren
Sie hat sich mit einem Virus infiziert.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.