Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/83636642.webp
hauen
Sie haut den Ball über das Netz.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
cms/verbs-webp/19351700.webp
bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/102114991.webp
schneiden
Die Friseuse schneidet ihr die Haare.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/102304863.webp
ausschlagen
Vorsicht, das Pferd kann ausschlagen!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/91643527.webp
feststecken
Ich stecke fest und finde keinen Ausweg.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
cms/verbs-webp/120978676.webp
niederbrennen
Das Feuer wird viel Wald niederbrennen.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereinfachen
Für Kinder muss man komplizierte Dinge vereinfachen.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/57207671.webp
hinnehmen
Das kann ich nicht ändern, das muss ich so hinnehmen.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/100298227.webp
umarmen
Er umarmt seinen alten Vater.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorieren
Das Kind ignoriert die Worte seiner Mutter.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/119289508.webp
behalten
Du kannst das Geld behalten.
houden
Je mag het geld houden.
cms/verbs-webp/108295710.webp
buchstabieren
Die Kinder lernen buchstabieren.
spellen
De kinderen leren spellen.