Woordenlijst

Leer werkwoorden – Esperanto

cms/verbs-webp/85871651.webp
bezoni
Mi urĝe bezonas ferion; mi devas iri!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/60395424.webp
saltadi
La infano ĝoje saltadas.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/112755134.webp
voki
Ŝi povas voki nur dum ŝia paŭzo por tagmanĝo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/67232565.webp
konsenti
La najbaroj ne povis konsenti pri la koloro.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
cms/verbs-webp/119952533.webp
gusti
Tio gustas vere bone!
smaken
Dit smaakt echt goed!
cms/verbs-webp/23257104.webp
puŝi
Ili puŝas la viron en la akvon.
duwen
Ze duwen de man het water in.
cms/verbs-webp/116519780.webp
elkuri
Ŝi elkuras kun la novaj ŝuoj.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
cms/verbs-webp/61826744.webp
krei
Kiu kreis la Teron?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
cms/verbs-webp/44269155.webp
ĵeti
Li ĵetas sian komputilon kolere sur la plankon.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/93169145.webp
paroli
Li parolas al sia aŭskultantaro.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/95655547.webp
lasi antaŭen
Neniu volas lasi lin antaŭen ĉe la supermerkata kaso.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/80116258.webp
taksadi
Li taksadas la rendimenton de la firmao.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.