Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
erörtern
Die Kollegen erörtern das Problem.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
treten
Im Kampfsport muss man gut treten können.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
sich infizieren
Sie hat sich mit einem Virus infiziert.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
benutzen
Sie benutzt täglich Kosmetikprodukte.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
erwähnen
Der Chef hat erwähnt, dass er ihn feuern wird.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
achten
Man muss auf die Verkehrszeichen achten.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
sich melden
Wer etwas weiß, darf sich im Unterricht melden.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
wechseln
Der Automechaniker wechselt die Reifen.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
besichtigen
Sie besichtigt Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.