Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

betreten
Er betritt das Hotelzimmer.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

weichen
Für die neuen Häuser müssen viele alte weichen.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

verbringen
Sie verbringt ihre gesamte Freizeit draußen.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

überraschen
Sie überraschte ihre Eltern mit einem Geschenk.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

herumkommen
Ich bin viel in der Welt herumgekommen.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

lieben
Sie liebt ihre Katze sehr.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.

aufwenden
Wir müssen viel Geld für die Reparatur aufwenden.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

auslösen
Der Rauch hat den Alarm ausgelöst.
activeren
De rook activeerde het alarm.

weinen
Das Kind weint in der Badewanne.
huilen
Het kind huilt in het bad.

sich ändern
Durch den Klimawandel hat sich schon vieles geändert.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.

bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
