Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/104135921.webp
betreten
Er betritt das Hotelzimmer.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/61575526.webp
weichen
Für die neuen Häuser müssen viele alte weichen.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/123519156.webp
verbringen
Sie verbringt ihre gesamte Freizeit draußen.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/125884035.webp
überraschen
Sie überraschte ihre Eltern mit einem Geschenk.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/107407348.webp
herumkommen
Ich bin viel in der Welt herumgekommen.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/95625133.webp
lieben
Sie liebt ihre Katze sehr.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/90321809.webp
aufwenden
Wir müssen viel Geld für die Reparatur aufwenden.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/61162540.webp
auslösen
Der Rauch hat den Alarm ausgelöst.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/94153645.webp
weinen
Das Kind weint in der Badewanne.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/84850955.webp
sich ändern
Durch den Klimawandel hat sich schon vieles geändert.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cms/verbs-webp/19351700.webp
bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/101556029.webp
verweigern
Das Kind verweigert sein Essen.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.