Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/124740761.webp
detener
La mujer detiene un coche.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/119188213.webp
votar
Los votantes están votando sobre su futuro hoy.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
cms/verbs-webp/120515454.webp
alimentar
Los niños alimentan al caballo.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/84472893.webp
montar
A los niños les gusta montar bicicletas o patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/122632517.webp
salir mal
Todo está saliendo mal hoy.
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
cms/verbs-webp/122079435.webp
aumentar
La empresa ha aumentado sus ingresos.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/93031355.webp
atrever
No me atrevo a saltar al agua.
durven
Ik durf niet in het water te springen.
cms/verbs-webp/59552358.webp
gestionar
¿Quién gestiona el dinero en tu familia?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
cms/verbs-webp/120193381.webp
casar
La pareja acaba de casarse.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/94153645.webp
llorar
El niño está llorando en la bañera.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/95655547.webp
dejar pasar
Nadie quiere dejarlo pasar en la caja del supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/21342345.webp
gustar
Al niño le gusta el nuevo juguete.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.