Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/113136810.webp
despachar
Este paquete será despachado pronto.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/129244598.webp
limitar
Durante una dieta, tienes que limitar tu ingesta de alimentos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/11497224.webp
responder
El estudiante responde a la pregunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imitar
El niño imita un avión.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
cms/verbs-webp/119520659.webp
mencionar
¿Cuántas veces tengo que mencionar este argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
cms/verbs-webp/90643537.webp
cantar
Los niños cantan una canción.
zingen
De kinderen zingen een lied.
cms/verbs-webp/34725682.webp
sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/32796938.webp
despachar
Ella quiere despachar la carta ahora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/88597759.webp
presionar
Él presiona el botón.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/84476170.webp
exigir
Él exigió compensación de la persona con la que tuvo un accidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/81025050.webp
luchar
Los atletas luchan entre sí.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/87205111.webp
apoderarse de
Las langostas se han apoderado.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.