Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

despachar
Este paquete será despachado pronto.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.

limitar
Durante una dieta, tienes que limitar tu ingesta de alimentos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

responder
El estudiante responde a la pregunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

imitar
El niño imita un avión.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

mencionar
¿Cuántas veces tengo que mencionar este argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

cantar
Los niños cantan una canción.
zingen
De kinderen zingen een lied.

sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

despachar
Ella quiere despachar la carta ahora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.

presionar
Él presiona el botón.
drukken
Hij drukt op de knop.

exigir
Él exigió compensación de la persona con la que tuvo un accidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

luchar
Los atletas luchan entre sí.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
