Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/28787568.webp
verloor
My sleutel het vandag verloor gegaan!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/124458146.webp
oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/124525016.webp
lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/102447745.webp
kanselleer
Hy het ongelukkig die vergadering gekanselleer.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg wees
’n Slaai is vir my genoeg vir middagete.
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker word
Hy het pas wakker geword.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/68761504.webp
kontroleer
Die tandarts kontroleer die pasiënt se tande.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreek
Hulle bespreek hul planne.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
cms/verbs-webp/54608740.webp
uittrek
Onkruid moet uitgetrek word.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hang af
Die hangmat hang af van die plafon.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.