Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.

hang af
Die hangmat hang af van die plafon.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

vergeet
Sy wil nie die verlede vergeet nie.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

veroorsaak
Te veel mense veroorsaak vinnig chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

uitsluit
Die groep sluit hom uit.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.

sny uit
Die vorms moet uitgesny word.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

kontroleer
Die tandarts kontroleer die pasiënt se tande.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

besoek
’n Ou vriend besoek haar.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

jaag weg
Een swaan jaag ’n ander weg.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

vermy
Sy vermy haar kollega.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.

reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
reizen
We reizen graag door Europa.
