Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
verloor
My sleutel het vandag verloor gegaan!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
kanselleer
Hy het ongelukkig die vergadering gekanselleer.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
genoeg wees
’n Slaai is vir my genoeg vir middagete.
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
wakker word
Hy het pas wakker geword.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
kontroleer
Die tandarts kontroleer die pasiënt se tande.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
bespreek
Hulle bespreek hul planne.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
uittrek
Onkruid moet uitgetrek word.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.