Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

oefen
Sy oefen ’n ongewone beroep uit.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

lui
Hoor jy die klok lui?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?

behoort
My vrou behoort aan my.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

hang af
Hy is blind en hang af van buite hulp.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

stuur
Ek stuur vir jou ’n brief.
sturen
Ik stuur je een brief.

oorneem
Die sprinkane het oorgeneem.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

hou
Ek hou my geld in my nagkassie.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

opsoek
Wat jy nie weet nie, moet jy opsoek.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

bedek
Die waterlelies bedek die water.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

gebruik
Ons gebruik gasmaskers in die brand.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

bedek
Sy bedek haar gesig.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
