Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/108218979.webp
moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hang af
Die hangmat hang af van die plafon.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeet
Sy wil nie die verlede vergeet nie.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorsaak
Te veel mense veroorsaak vinnig chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluit
Die groep sluit hom uit.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
cms/verbs-webp/78309507.webp
sny uit
Die vorms moet uitgesny word.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/68761504.webp
kontroleer
Die tandarts kontroleer die pasiënt se tande.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/102238862.webp
besoek
’n Ou vriend besoek haar.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/109657074.webp
jaag weg
Een swaan jaag ’n ander weg.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermy
Sy vermy haar kollega.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.