Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

belas
Kantoorwerk belas haar baie.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

oor die weg kom
Beëindig jou stryd en kom eindelik oor die weg!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!

gaan
Waarheen het die meer wat hier was, gegaan?
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?

gesels
Hy gesels dikwels met sy buurman.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

voer
Die kinders voer die perd.
voeden
De kinderen voeden het paard.

skop
In vegkuns moet jy goed kan skop.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

omhels
Hy omhels sy ou pa.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

terugbring
Die hond bring die speelding terug.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

let op
’n Mens moet op die verkeerstekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

kontroleer
Die werktuigkundige kontroleer die motor se funksies.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

onderneem
Ek het al baie reise onderneem.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
