Woordenlijst
Leer werkwoorden – Hebreeuws
לתת
האבא רוצה לתת לבנו קצת כסף נוסף.
ltt
haba rvtsh ltt lbnv qtst ksp nvsp.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
לספר
היא סיפרה לי סוד.
lspr
hya syprh ly svd.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
בודק
המכונאי בודק את פונקציות המכונית.
bvdq
hmkvnay bvdq at pvnqtsyvt hmkvnyt.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
נוסע
הרכב נוסע דרך עץ.
nvs’e
hrkb nvs’e drk ’ets.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
להתקשר
היא יכולה להתקשר רק בזמן הפסקת הצהריים שלה.
lhtqshr
hya ykvlh lhtqshr rq bzmn hpsqt htshryym shlh.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
לצאת
היא יוצאת עם הנעליים החדשות.
ltsat
hya yvtsat ’em hn’elyym hhdshvt.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
לשלם
היא שילמה בכרטיס אשראי.
lshlm
hya shylmh bkrtys ashray.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
להציע
היא הציעה להשקות את הפרחים.
lhtsy’e
hya htsy’eh lhshqvt at hprhym.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
לקבל תעודת כחולה
הוא צריך לקבל תעודת כחולה מהרופא.
lqbl t’evdt khvlh
hva tsryk lqbl t’evdt khvlh mhrvpa.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
לעבור
השניים עוברים אחד ליד השני.
l’ebvr
hshnyym ’evbrym ahd lyd hshny.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
לדווח ל
כל הנוסעים מדווחים לקפטן.
ldvvh l
kl hnvs’eym mdvvhym lqptn.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.