Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

dipingere
Voglio dipingere il mio appartamento.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

chiacchierare
Chiacchierano tra loro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

girare
Le auto girano in cerchio.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

pagare
Lei paga online con una carta di credito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.

perdonare
Lei non potrà mai perdonarlo per quello!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

piacere
Al bambino piace il nuovo giocattolo.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

descrivere
Come si possono descrivere i colori?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

spegnere
Lei spegne l’elettricità.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.

prestare attenzione a
Bisogna prestare attenzione ai segnali del traffico.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
