Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

calciare
Nelle arti marziali, devi saper calciare bene.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

lasciare fermo
Oggi molti devono lasciare ferme le loro auto.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

osservare
In vacanza, ho osservato molte attrazioni.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

raccogliere
Dobbiamo raccogliere tutte le mele.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

toccare
Il contadino tocca le sue piante.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

girare
Lei gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.

proteggere
Un casco dovrebbe proteggere dagli incidenti.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

cavarsela
Lei deve cavarsela con poco denaro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

perdersi
È facile perdersi nel bosco.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

gestire
Bisogna gestire i problemi.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

smontare
Nostro figlio smonta tutto!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
