Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/125116470.webp
fidarsi
Ci fidiamo tutti l’uno dell’altro.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/93393807.webp
accadere
Nelle sogni accadono cose strane.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
cms/verbs-webp/106997420.webp
lasciare intatto
La natura è stata lasciata intatta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/82669892.webp
andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
cms/verbs-webp/33463741.webp
aprire
Puoi per favore aprire questa lattina per me?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/98082968.webp
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
luisteren
Hij luistert naar haar.
cms/verbs-webp/53064913.webp
chiudere
Lei chiude le tende.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/17624512.webp
abituarsi
I bambini devono abituarsi a lavarsi i denti.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/89025699.webp
portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/118868318.webp
piacere
A lei piace più il cioccolato che le verdure.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/125376841.webp
osservare
In vacanza, ho osservato molte attrazioni.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cms/verbs-webp/93792533.webp
significare
Cosa significa questo stemma sul pavimento?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?