Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/132125626.webp
persuader
Elle doit souvent persuader sa fille de manger.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/116067426.webp
fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/50772718.webp
annuler
Le contrat a été annulé.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/100011426.webp
influencer
Ne te laisse pas influencer par les autres!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/124274060.webp
laisser
Elle m’a laissé une part de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/123844560.webp
protéger
Un casque est censé protéger contre les accidents.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/99725221.webp
mentir
Parfois, il faut mentir dans une situation d’urgence.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
cms/verbs-webp/117491447.webp
dépendre
Il est aveugle et dépend de l’aide extérieure.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
cms/verbs-webp/120686188.webp
étudier
Les filles aiment étudier ensemble.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/78773523.webp
augmenter
La population a considérablement augmenté.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/96571673.webp
peindre
Il peint le mur en blanc.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/116835795.webp
arriver
De nombreuses personnes arrivent en camping-car pour les vacances.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.