Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

persuader
Elle doit souvent persuader sa fille de manger.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

annuler
Le contrat a été annulé.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

influencer
Ne te laisse pas influencer par les autres!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

laisser
Elle m’a laissé une part de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

protéger
Un casque est censé protéger contre les accidents.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

mentir
Parfois, il faut mentir dans une situation d’urgence.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

dépendre
Il est aveugle et dépend de l’aide extérieure.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

étudier
Les filles aiment étudier ensemble.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

augmenter
La population a considérablement augmenté.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

peindre
Il peint le mur en blanc.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
