Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

sauter par-dessus
L’athlète doit sauter par-dessus l’obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

découper
Il faut découper les formes.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

générer
Nous générons de l’électricité avec le vent et la lumière du soleil.
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.

se référer
L’enseignant se réfère à l’exemple au tableau.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

arriver
De nombreuses personnes arrivent en camping-car pour les vacances.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.

appeler
Le garçon appelle aussi fort qu’il peut.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

craindre
Nous craignons que la personne soit gravement blessée.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

économiser
Vous pouvez économiser de l’argent sur le chauffage.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

être
Tu ne devrais pas être triste!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!

demander
Mon petit-fils me demande beaucoup.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
