Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/85010406.webp
sauter par-dessus
L’athlète doit sauter par-dessus l’obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/116067426.webp
fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/78309507.webp
découper
Il faut découper les formes.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/105934977.webp
générer
Nous générons de l’électricité avec le vent et la lumière du soleil.
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
cms/verbs-webp/107996282.webp
se référer
L’enseignant se réfère à l’exemple au tableau.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/116835795.webp
arriver
De nombreuses personnes arrivent en camping-car pour les vacances.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
cms/verbs-webp/91906251.webp
appeler
Le garçon appelle aussi fort qu’il peut.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/67624732.webp
craindre
Nous craignons que la personne soit gravement blessée.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
cms/verbs-webp/105238413.webp
économiser
Vous pouvez économiser de l’argent sur le chauffage.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/75195383.webp
être
Tu ne devrais pas être triste!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/20225657.webp
demander
Mon petit-fils me demande beaucoup.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/41019722.webp
rentrer
Après les courses, les deux rentrent chez elles.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.