Woordenlijst
Leer werkwoorden – Koreaans
거짓말하다
그는 무언가를 팔고 싶을 때 자주 거짓말한다.
geojismalhada
geuneun mueongaleul palgo sip-eul ttae jaju geojismalhanda.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
놓치다
그는 골의 기회를 놓쳤다.
nohchida
geuneun gol-ui gihoeleul nohchyeossda.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
함께 살다
그 둘은 곧 함께 살 계획이다.
hamkke salda
geu dul-eun god hamkke sal gyehoeg-ida.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
매달리다
천장에서 해먹이 매달려 있다.
maedallida
cheonjang-eseo haemeog-i maedallyeo issda.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
태우다
당신은 돈을 태워서는 안 된다.
taeuda
dangsin-eun don-eul taewoseoneun an doenda.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
그대로 두다
자연은 그대로 두었다.
geudaelo duda
jayeon-eun geudaelo dueossda.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
지불하다
그녀는 신용카드로 지불했다.
jibulhada
geunyeoneun sin-yongkadeulo jibulhaessda.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
설명하다
그녀는 그에게 그 기기가 어떻게 작동하는지 설명한다.
seolmyeonghada
geunyeoneun geuege geu gigiga eotteohge jagdonghaneunji seolmyeonghanda.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
지나가다
중세 시대가 지나갔다.
jinagada
jungse sidaega jinagassda.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
받아들이다
어떤 사람들은 진실을 받아들이기를 원하지 않는다.
bad-adeul-ida
eotteon salamdeul-eun jinsil-eul bad-adeul-igileul wonhaji anhneunda.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
속하다
나의 아내는 나에게 속한다.
soghada
naui anaeneun na-ege soghanda.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.