어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
명확히 보다
나는 새 안경으로 모든 것을 명확하게 볼 수 있다.
cms/verbs-webp/95938550.webp
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
가져가다
우리는 크리스마스 트리를 가져갔다.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
취하다
그는 거의 매일 저녁에 취한다.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
싫어하다
두 소년은 서로 싫어한다.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
충분하다
점심으로 샐러드만 있으면 충분해.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
출발하다
신호등이 바뀌자 차들이 출발했다.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
이해하다
나는 마침내 과제를 이해했다!
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
싸우다
운동 선수들은 서로 싸운다.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
뛰어나가다
그녀는 새 신발을 신고 뛰어나간다.
cms/verbs-webp/107508765.webp
aanzetten
Zet de TV aan!
켜다
TV를 켜라!
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
업데이트하다
요즘에는 지식을 계속 업데이트해야 합니다.
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
돌아오다
아빠가 드디어 집에 돌아왔다!