어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
통과하다
물이 너무 높아서 트럭이 통과할 수 없었다.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
인쇄하다
책과 신문이 인쇄되고 있다.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
돌아오다
어머니는 딸을 집으로 돌려보냈다.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
찾아보다
모르는 것은 찾아봐야 한다.

verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
연결되다
지구의 모든 나라들은 서로 연결되어 있다.

dragen
De ezel draagt een zware last.
운반하다
당나귀는 무거운 짐을 운반합니다.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
극복하다
운동선수들은 폭포를 극복한다.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
일어서다
그녀는 혼자서 일어설 수 없다.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
취소하다
그는 불행히도 회의를 취소했다.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
제한하다
울타리는 우리의 자유를 제한한다.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
이름붙이다
너는 몇 개의 국가의 이름을 부를 수 있니?
