어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
알다
아이는 부모님의 싸움을 알고 있다.
cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
보내다
이 회사는 세계 곳곳에 상품을 보낸다.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
밀다
자동차가 멈추고 밀려야 했다.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
기대하다
내 언니는 아이를 기대하고 있다.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
알리다
컴퓨터가 나에게 약속을 알려준다.
cms/verbs-webp/34664790.webp
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
패배하다
약한 개가 싸움에서 패배했다.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
연습하다
그는 스케이트보드로 매일 연습한다.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
섞다
화가는 색상들을 섞는다.
cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
부담시키다
사무일이 그녀에게 많은 부담을 준다.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
돌아가다
그는 혼자 돌아갈 수 없다.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
보관하다
나는 내 돈을 침대 테이블에 보관한다.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
설명하다
그녀는 그에게 그 기기가 어떻게 작동하는지 설명한다.