어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
지나가다
두 사람이 서로 지나간다.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
잘 지내다
싸움을 그만두고 결국 서로 잘 지내세요!
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
일어나다
꿈에서는 이상한 일이 일어난다.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
돕다
모두가 텐트 설치를 돕는다.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
여행하다
우리는 유럽을 여행하는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
수확하다
우리는 많은 와인을 수확했다.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
수리하다
그는 케이블을 수리하려 했다.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
잘라내다
모양들은 잘려져야 한다.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
공부하다
여자아이들은 함께 공부하는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
뽑다
그는 그 큰 물고기를 어떻게 뽑을까?
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
받아들이다
그것을 바꿀 수 없어, 받아들여야 해.
cms/verbs-webp/115267617.webp
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
감히하다
그들은 비행기에서 뛰어내리기 감히했다.