어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
아침식사를 하다
우리는 침대에서 아침식사하는 것을 선호한다.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
보호하다
아이들은 보호받아야 한다.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
놀다
아이는 혼자 놀기를 선호한다.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
뒤로 돌리다
곧 시계를 다시 뒤로 돌려야 할 시간이다.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
준비하다
그들은 맛있는 식사를 준비한다.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
채팅하다
그는 이웃과 자주 채팅합니다.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
수입하다
우리는 여러 나라에서 과일을 수입한다.
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
충분하다
점심으로 샐러드만 있으면 충분해.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
어려워하다
둘 다 이별 인사를 하는 것이 어렵다.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
제공하다
휴가객을 위해 해변 의자가 제공된다.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
돌보다
우리 아들은 그의 새 차를 아주 잘 돌본다.