어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
아침식사를 하다
우리는 침대에서 아침식사하는 것을 선호한다.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
보호하다
아이들은 보호받아야 한다.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
놀다
아이는 혼자 놀기를 선호한다.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
뒤로 돌리다
곧 시계를 다시 뒤로 돌려야 할 시간이다.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
준비하다
그들은 맛있는 식사를 준비한다.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
채팅하다
그는 이웃과 자주 채팅합니다.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
수입하다
우리는 여러 나라에서 과일을 수입한다.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
충분하다
점심으로 샐러드만 있으면 충분해.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
어려워하다
둘 다 이별 인사를 하는 것이 어렵다.
cms/verbs-webp/19351700.webp
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
제공하다
휴가객을 위해 해변 의자가 제공된다.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
돌보다
우리 아들은 그의 새 차를 아주 잘 돌본다.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
돌리다
그녀는 고기를 돌린다.